Interview met regisseur Belle van Heerikhuizen
Belle van Heerikuizen. Foto: Lowiegraphy
De lijst met voorstellingen, die jij sinds je afstuderen in 2016 regisseerde, is lang. Komend najaar maak je met Second Love ook nog eens je debuut bij de Nederlandse Reisopera.
Theater is een onzeker bestaan, dus greep ik na mijn afstuderen alle kansen aan die maar voorbijkwamen. Ook richtten we met een groepje Konvooi op, waarmee we onder meer bij Orkater muziektheater maken. Ik heb geluk gehad met alles wat op mijn pad kwam, daardoor heb ik veel toffe dingen kunnen doen, waaronder nu die opera.
In vrijwel alle recensies word je geroemd voor de zware onderwerpen die je lichtvoetig weet te brengen.
Ik kies onderwerpen die me raken, waar ik me druk over maak en die dicht bij me staan. Dat zijn vaak de wat zwaardere, rafelige en schurende thema’s. Zelf ben ik heel vrolijk, maar ik herken ook die zware kant. De beweging om daaruit te komen interesseert me, omdat die voor mij de meest logische is. Maak je die beweging niet, word je cynisch of een slachtoffer en aan beide heb ik een hekel. Als regisseur haal ik veel uit mezelf, ben ik mijn eigen kompas. Werk en leven lopen bij mij dan ook in elkaar over. Dingen die ik maak durf ik echt pijnlijk te laten zijn. De theatrale vorm moet dicht op de werkelijke beleving zitten, dan herkent het publiek de emotie.
Wist je altijd al dat je regisseur wilde worden?
Ik kom uit een familie van chemici en kunstenaars en altijd werd er muziek gemaakt. Scheikunde studeren had ook gekund, maar ik wilde acteur worden. Dat regisseren een optie was, kwam niet in me op, zoiets doe je pas vanaf je veertigste. Toen ik na twee jaar werd aangenomen op Toneelacademie Maastricht ben ik nog tijdens de auditieweken overgestapt naar de regieopleiding. Die auditie ging me zo makkelijk af dat het voelde alsof ik valsspeelde. Ik had nog nooit zoiets gedaan, dus het lag me blijkbaar.
Hoe ben je bij Het Nationale Theater terecht gekomen?
Op mijn vijftiende liep ik met klasgenoot Florian Myjer een snuffelstage bij Eric de Vroedt, die op dat moment bij Toneelgroep Amsterdam werkte aan A streetcar named desire. Dat maakte enorme indruk. Eenmaal op de toneelschool heb ik gevraagd of ik bij hem stage kon lopen. In mijn vierde jaar werd ik zijn regieassistent bij Fresh Young Gods. Na mijn afstuderen ben ik nog een paar keer assistent van Eric geweest. Later werkte ik ook voor Noël Fischer, Erik Whien en Jeroen De Man. Ik liep dus al een tijdje bij Het Nationale Theater rond toen ik Eric vroeg of ik zelf kon gaan regisseren. Dat vond hij een goed idee en zo ben ik vorig jaar in het talentprogramma van Het Nationale Theater terecht gekomen.
Hoe ziet dit talentontwikkelprogramma eruit?
Het is een tamelijk uniek concept, waarin je wordt begeleid naar een voorstelling in de grote zaal. Eerst maak je een kleine vlakke-vloervoorstelling voor Zaal 2 in Theater aan het Spui. Dat was bij mij Schuldig kind. Daarna komt er een grotere productie voor Zaal 1, dat wordt komend voorjaar Nachtschade, over een eenzame vrouw, die intrekt bij haar zus en zwager, waardoor de spanning oploopt en het tot een dramatische uitbarsting komt. Als laatste onderdeel van dit traject volgen nog twee grotezaalvoorstellingen in de Koninklijke Schouwburg. Als ik naar de grote zaal vertrek, begint een ander aan dit traject. Vóór mij zaten Eline Arbo, Casper Vandeputte, Jeroen de Man en Daria Bukvić in dit programma.
Schuldig kind. Foto: Fred Debrock
Wat is voor jou het meest waardevolle aan deze ervaring?
Sowieso dat ik deze voorstellingen kan maken én de gesprekken die heb met de dramaturgen. Het Nationale Theater is een dramaturgenhuis. Die doorlopende gesprekken zijn geweldig. Daarmee voeden we elkaar. Dat vind ik het allerfijnst. Ook de structuur is prettig. In zo’n groot bedrijf moet je alles van tevoren uitdenken en beslissen. Bijvoorbeeld een half jaar van tevoren weten hoe je decor eruit komt te zien of hoe lang het duurt om een voorstelling op te bouwen. Dat moest ik echt leren, want zo gestructureerd werkte ik voorheen niet.
Wie is je grote voorbeeld als regisseur?
Liesbeth Coltof, zij is mijn toneelmoeder. Als ik een voorstelling in de soep laat lopen, roep ik haar erbij. Ze heeft een onwaarschijnlijk goed oog voor theater.
Waar sta je over vijf jaar?
Ik hoop dat ik hetzelfde doe als nu en dat ik daarin ben gegroeid. Een paar voorstellingen per jaar maken, zelf bepalen hoe ik het wil doen, met de mensen die ik het beste vind, is het mooiste wat er is. En dit alles met het hele gezelschap dat achter me staat.
Lees meer over onze regisseurs en talentontwikkeling.