Foto tijdens repetitie: Koen Veldman

Regisseur Erik Whien over 'Wachten op Godot'

Begin 1949 schreef de Ierse schrijver, dichter en Nobelprijswinnaar Samuel Beckett (1906-1989) het toneelstuk Wachten op Godot. Dit toneelstuk, zijn allereerste, kent sindsdien een rijke opvoeringsgeschiedenis. Nog altijd wordt het over de hele wereld gespeeld. Nu, 75 jaar later, stapt regisseur Erik Whien in deze opvoeringstraditie. Dit doet hij voor de tweede keer. 15 jaar geleden betrad hij voor het eerst het Beckett-universum. Na drie andere Beckett-werken, Eindspel, Krapps laatste band en Happy Days, keert hij terug naar het begin.

 

Tijdens de repetities gingen we met Erik Whien in gesprek. Over wachten, de eigenaardigheden van stilte, en hoe de ervaring van het nu op gespannen voet staat met het verstrijken van de tijd.

Erik, je wordt dé Beckett-regisseur van het moment genoemd. Hoe vind je dat? 

Ja, grappig. Misschien ben ik wel de enige regisseur in lange tijd die ze nu alle vier heeft gedaan (Wachten op Godot, Krapps laatste band, Eindspel en Happy Days, red). Zijn stukken worden in Nederland maar sporadisch gespeeld en nooit zo bij elkaar als een oeuvre. Terwijl die stukken sterk met elkaar communiceren. Daarom zie ik het als een soort feuilleton. 

Wat is de gemene deler?

Tijd is een belangrijk thema. En herhaling. Dat ervaar ik ook letterlijk, aangezien ik dit stuk nu voor de tweede keer regisseer. Je had het net al over ‘falen’, dat hangt hier ook op de deur, Beckett’s bekende citaat: “Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better”. Falen heeft een negatief stigma. Terwijl, je moet juist klooien. Een mislukking is nooit alleen een mislukking. Je belandt altijd weer op een nieuw terrein, het leidt tot de grootste ontdekkingen.

Beckett schreef Wachten op Godot in een taal die hij niet helemaal machtig was, namelijk in het Frans. Was dat ook een manier om de mislukking op te zoeken? 

Hij zocht naar de beperking. Zoals hier de woordenschat beknotten. Hij werkte ook met James Joyce, die kon taal volledig gebruiken om alles over alles te zeggen. Beckett zag dat voor zichzelf anders. Als je over alles iets zegt, zeg je ook iets over niets. En als alles waar is, is niets waar. Beckett wilde met weinig taal tot die kern komen, tot het niets. Hij werkte als de Italiaanse keuken: met weinig ingrediënten iets waanzinnigs maken.

Is hij een minimalist?

Zeker. Hij laat zien dat er ook moois te vinden is in leegte. Daar zit een spanningsveld. Dat zijn we niet gewend. Zelfs in natuurprogramma’s wordt de natuur met Hollywood-achtige storytelling ‘mooi’ en ‘spannend’ in beeld gebracht. En met veel verhaallijnen. Maar ga de natuur in en vaak maak je niks mee. Er gebeurt niets, het is saai, je moet wachten. Het is heel plotloos, dat is confronterend. De natuur is onverschillig, langdradig, wreed, en je mist het altijd. Het is helemaal niet gemaakt om de mens te vermaken. 

We zoeken overal maar het vermaak in. 

Ja, want ook wij wachten op Godot. We vervelen ons, we moeten vermaakt worden. Onze ervaring van tijd verandert, en hoe we met stilte omgaan. Neem 4’33” van componist John Cage. Wat daar overblijft zijn juist alle willekeurige geluiden in de zaal. Echte stilte bestaat niet, je hoort immers altijd je eigen ademhaling. Zo’n stuk maken zou nu ondragelijk worden gevonden. In de huidige tijdsgeest is vier en een halve minuut een eeuwigheid.

4’33’’

In de jaren ’50 maakte componist John Cage furore met zijn stuk 4’33”, the silent piece. Dat is een compositie waarbij een pianist, of een heel orkest, plaatsneemt achter hun instrument maar voor de duur van het stuk – vier minuten en drieëndertig seconden – geen geluid maken. 

 

Zijn we onze band met stilte kwijt?

Stilte is niet meer vanzelfsprekend, het moet verklaard worden. En ik ben geen heilige, ik kan stilte ook beklemmend vinden. Mijn wandelingen van station naar bestemming kunnen in stilte, maar dat gebeurt dan niet. Ik heb vaak oortjes in met een podcast bijvoorbeeld. Terwijl we eigenlijk allemaal omringd zijn door stilte. Of ongestructureerde stilte. Er is een hele symfonie aan gesprekken en straatgeluiden. Niets van orde. Dat zit in die ‘leegte’. Er is ook een mooie recensie over Wachten op Godot, uit 1956, “a play in which nothing happens, twice”, terwijl het helemaal vol zit, met taal en bewegingen. 

En humor.

Jazeker, als Beckett iets had, was het humor. En dit stuk zit daar vol mee. Dit is ook zijn eerste toneelstuk. Er zit nog een soort jeugdigheid in. Later verandert dat. Hij is strenger geworden. Zijn latere werk is bijna niet meer te spelen. Dat is echt Mondriaan: stippen, lijnen, klanken. Van alle menselijkheid ontdaan. Heel mooi, het stuk Breath duurt bijvoorbeeld 35 seconden. Het is alleen maar iemand die inademt en dan uitademt en dat was het. 

Over streng gesproken, zijn werk heeft ook een strakke handleiding.

Er staat: “Een landweg. Een boom. Een steen. Avond. Doek.” Het is voor hem heel duidelijk, ‘Dìt is het werk’. Het is bijna wiskundig, elk grammetje een andere kant op kan de balans al verstoren. Dat geldt ook voor het decor. Wij hebben gekozen voor een replica van de boom die Beckett zelf gebruikte in de jaren ’60, toen hij het stuk regisseerde. Er zijn ook bomen gemaakt van bewakingscamera’s of zelfs palmbomen. Maar zo’n keuze legt te veel nadruk op het ontwerp. Ik vind het belangrijker die woorden, dat stuk, de inhoud, die muzikaliteit in het midden te krijgen. 

Maar Beckett kon natuurlijk niet overzien hoe het allemaal in 2024 zou klinken.

Klopt, je probeert met hem mee te ademen, tot de kern te komen: wat bedoelt hij precies.

En die inhoud hier is wachten, wachten op de dood, wachten op een nieuwe liefde, allerlei soorten wachten? 

Ja. En daarmee ook het verstrijken van tijd. Vergankelijkheid is tijd in de breedste zin van het woord. Journalist Lynn Berger schreef in een essay in De Correspondent: "Wie wacht is zich van de tijd bewust – en daarmee dus ook, in essentie, van de vergankelijkheid van het bestaan."

Kun je dat uitleggen? 

Wachten staat op gespannen voet met de snelheid der dingen. Als je tijd voelt verglijden, dan voel je eigenlijk je eigen sterfelijkheid. Alles wat een begin en een midden heeft, heeft ook een einde. Dus ook een relatie, ook een leven, een planeet. Dat gegeven is gewoon bikkelhard. Maar het is ook heel natuurlijk, logisch, zonder oordeel. Die loop der dingen kan ook iets prettigs hebben. Zoals hoe een bos bloeit en rot. Een theatervoorstelling is uiteindelijk ook afgelopen. Publiek laat zich meenemen in iets wat begint, duurt en eindigt. Daarmee oefen je in loslaten. Dus laten we onszelf daarin trainen, misschien zelfs verlichten. Mooi zou zijn als eindigheid ook lichtheid in zich mag dragen. 

Zijn we niet ook bang dat de tijd ons ontglipt? Daarom is herhaling misschien ook fijn. Je weet wat je krijgt. 

Dat is wat Beckett noemt “repetition and decline”. Alles herhaalt zich tot in de eeuwigheid, maar met verval, het neemt af. Als een druppel die een steen uitholt. Alles wordt langzaam, onmerkbaar, minder. In dit stuk ook, iedereen raakt dingen kwijt. En in Happy Days ook, het vorige stuk dat ik van Beckett regisseerde. Daar begint Winnie tot aan haar middel in een berg zand, met allemaal dagelijkse spulletjes. In de tweede akte is ze tot haar hals weggezakt met alleen nog maar woorden. Dat zien we nu ook in de wereld, het telt niet op. Grondstoffen raken op. En dat is een verhaal waar de wereld niet zoveel mee kan. Hollywood wil daar niets mee, het kapitalisme al helemaal niet. 

Je noemde net een bos. Dat is eigenlijk ook een draaiend rad van herhaling en verval. 

Heerlijk ja, als je in een bos loopt ben je helemaal omringd door die vergankelijkheid. Je loopt letterlijk op dode bladeren en takken. En dingen groeien, hangen scheef, liggen kapot. En je ziet ook weer allemaal nieuwe sprieten. Het voelt compleet, maar het is totaal willekeurig. Wij vinden het lastig omgaan met dingen die geen vast verhaal hebben. Dus zijn mensen vaak vooral gericht op alleen dat bloeiende deel en dat seksuele, dat aantrekkelijke, die ambitie. Dat andere, het falen, het morsige, mislukken, dat wordt naar de randen geduwd, letterlijk onzichtbaar gemaakt. 

We hopen steeds op iets beters?

Hoop is heel verneukeratief. Het is natuurlijk nodig, we wachten op iets waarvan we denken dat het gaat helpen. We hopen dat het komt, misschien komt het nooit. En als het er dan is, dan is het altijd van hele korte duur. Dan loop je een week op wolken en daarna begint het gedoe opnieuw. Beckett kan dat mechanisme zo goed blootleggen. 

Beckett zet zijn personages steeds in het nu. Je bent voortdurend in het nu. Tot je ineens in een volgend nu bent. Dat is de ultieme zen. Maar de mens is volgens mij te veel bezig met de overgang tussen al die momenten, die maken namelijk samen een leven, een verhaal. Je kunt ook zeggen: ik laat dat verhaallijntje van de tijd los. Er zitten allemaal emoties en gedachtes in. Al het lijden, alles wat je ervaart aan spanning in het leven, of stress, of juist zin, verlangen, die gaan allemaal over dingen die zich nooit in het nu afspelen. Gisteren en morgen. Die constructie is ontzettend sturend. En dat is een wonderlijke paradox. Dat het besef van tijd je uit het nu haalt. 

Tekst: Jeroen van der Hulst

 

Wachten op Godot speelt van 5 maart t/m 20 mei 2024 in de theaters.

Bekijk voorstelling