De Staat van het Theater

Eric de Vroedt

 

Op 7 september 2023 sprak Eric de Vroedt, regisseur, schrijver en artistiek leider van Het Nationale Theater de Staat van het Theater 2023 uit. Hieronder is zijn toespraak integraal terug te zien en te lezen. 
 

 

DE STAAT VAN HET THEATER 2023 / Eric de Vroedt

Soms moet je iets heel anders doen dan je van plan was. Soms gebeurt er iets dat je op een totaal ander spoor zet. Dat je dichterbij jezelf brengt misschien, of bij de waarheid. Een explosie in je hoofd. Een flits van een inzicht. Oké, een minuut later alweer verkruimeld, maar toch. Dat moment was er! Het moment dat ik ’s ochtends vroeg door Amsterdamse straten fietste naar de repetities in De Sloot en ik onverwachts in mijn hart werd getroffen door een liedje dat ik hoorde op mijn koptelefoon. Was het moeheid, sentiment, aanstelrij? Waarom stroomden ineens de tranen over mijn wangen? Was ’t nostalgie, banale herkenning van een bijna vergeten melodietje? Waarom zinderde mijn lijf ineens van opwinding, op die grijze donderdagochtend? Waarom kon ik niet stoppen met janken en lachen tegelijkertijd? Het liefst had ik het verkeer op het Hugo de Grootplein stilgezet en was ik ter plekke met alle automobilisten en fietsers gaan dansen. In plaats van die goedkope Lala-land-fantasie (ik heb altijd in musicals willen leven!), zette ik mijn fiets aan de kant en sprak een voicememo in. En dit was de eerste zin: soms raakt iets je middenin je hart en kan je niet anders dan daarover spreken. 

Hoe graag ik ‘t ook anders wilde. U heeft de aankondiging gelezen. Ik zou hier gaan spreken over het prachtige, meeslepende en urgente theater dat in dit land wordt gemaakt. En zelfs nadat een achtenswaardig dramaturg op Theaterkrant dat voornemen uit-ge-breid had bekritiseerd (als veilig en gewelddadig) leek me dat een heel goed idee. Ik wilde u namelijk absoluut niet gaan vertellen wat er allemaal misgaat in onze sector. De afgelopen maanden heb ik de Staten van mijn 41 (!) voorgangers doorgeploegd en tot mijn schrik moest ik constateren dat van al die hemelbestormende intenties en voorstellen niet heel veel is gerealiseerd. Spreek je utopische ideeën uit voor een zaal vol eigenwijze theatermakers, studenten en journalisten en je weet zeker dat je voorstellen binnen de kortste keren vermalen, geperverteerd of platgeluld zijn. Ik wilde voor één keer niemand de maat nemen, níet weer de betweter uithangen. We barsten in deze sector van de zelfkritiek, op het zelfkastijdende af, die wonden hoefde ik niet nog eens open te peuren.

Dus geen klaagzang over de enorme versplintering in onze sector (afgelopen jaar: 1420 premières!) Niet zeuren over al die schouwburgen die onder water staan (een land vol peperdure theatergebouwen maar amper nog budget voor serieuze programmering). Geen betoog over Het Schandaal van de Sluipende Bezuiniging (#ravijnjaar). Nee, een Staat van het Theater moest groter zijn dan dat!

Na 41 klaagzangen en goede voornemens wilde ik voor de verandering eens de loftrompet steken. Het had misschien iets te maken met m’n reis naar Indonesië, deze zomer. In een land zonder BIS, FPK, Oerol of theatereducatie voor peuters, werd ik vooral heel bescheiden. 16.000 kilometer verderop kon ik m’n irritatie en onrust, m’n ambitie en concurrentiedrang even achter me laten en zag ik vooral de intense rijkdom van ons theaterlandschap. En kon ik eigenlijk alleen maar trots zijn op deze sector, op mijn collega’s, op hun werk. Ver van het dagelijks gedoe bleef vooral de theaterliefhebber, –fan, –fanaat over, de verliefde groupie, die ik m’n hele leven al ben. Van de eerste voorstelling die ik op m’n 6e zag (‘Hé, wil je met me lopen?’ van jeugdtheater Wiedus). Tot de laatste die ik zag voor vertrek naar Indonesië (‘Tijd zal ons leren’ van Romana Vrede). En daartussen een gigantisch berglandschap, met spectaculaire toppen – oh, wat heb ik mij gelaafd aan het prachtige werk van Dirk Tanghe, Gerardjan Rijnders, Luk Perceval, Discordia, Jan Ritsema, Kas & de Wolf, Ivo van Hove, Ola Mafaalani, De Mug, Erik Whien, Daria Bukvic, Eline Arbo, Saman Amini, Club Lam. En wat heb ik mij soms kapot geërgerd aan precies hetzelfde rijtje.

We praten in deze sector veel te weinig over onze diepe liefde, over onze passie voor theater, over het intense geluk dat een belangrijke voorstelling ons schenken kan. En daarom wilde ik ’t doen. 

Maar soms gebeurt er iets en wordt alles anders. Er was een liedje op een donderdagochtend. Een flits, een ontploffing in m’n hart, de neiging op straat te gaan dansen. Het begin van een inzicht – reeds verkruimeld. In m’n oren elektronische gamelanklanken, opbouwende spanning, tromgeroffel, bijna goedkope effecten. Na 46 seconden breekt het nummer los en lijken we beland in de jaren ’80 – Europese gitaarrock? Op de 56e seconde zet bijna geknepen, verwrongen zang in, een stem uit een vorig leven, je kan de woorden niet verstaan. Gitaarrock wordt iets van reggae. En een minuut later weet je zeker: deze woorden komen van de archipel, flarden herkenning dankzij je Duolingo cursus Bahasa Indonesia. Maar in je oren vliegt de muziek kris kras de wereld over. Van Amsterdam naar Denpasar, van Hong Kong naar Kingston Town, en via Lissabon weer terug.

Nusantara Beat is een jonge Amsterdamse formatie die bestaat uit zes muzikanten met Indonesische roots. De muzikanten hebben in verschillende groepen gespeeld en succes gehad, maar in de coronaperiode hebben ze elkaar opgezocht en zijn ze op basis van muziek uit Indonesië nieuwe muziek gaan maken. Het nummer ‘Djanger’ is een moderne cover van een Balinees volksliedje dat ook terugkomt in de Janger-dans, een van de populairste Balinese dansen. Janger betekent grofweg ‘verliefdheid’, in de zin van smoorverliefd. De dansvoorstelling werd begin jaren ’30 gecreëerd, middenin de laatste, heftige fase van de koloniale periode. Voor de helderheid: na 5 maanden Duolingo kan ik drie sinaasappelen bestellen en vertellen dat de vrouw van mijn neef zwanger is, maar dit eenvoudige liefdesliedje verstond ik niet. Wat raakte mij dan zo?

Terwijl ik op straat die voicememo insprak realiseerde ik me wat voor intense week ‘t was geweest (en dat ik zeker te laat voor m’n repetitie ging komen). Twee dagen eerder had ik ‘Archipelago’ gezien, de voorstelling die regisseur Chyramain van Kempen en schrijver Melissa Knollenburg bij Het Nationale Theater maakten in het kader van de Indië-herdenking. Die dinsdag werd herdacht dat 78 jaar geleden een einde kwam aan de Japanse bezetting van wat toen nog Nederlands-Indië heette en wereldwijd een einde aan de Tweede Wereldoorlog. In anderhalve dag hadden Chyramain en de acteurs – Esther Scheldwacht en haar zoons Moos en Billy de Walle – een leesvoorstelling in elkaar geknald op basis van de sterke tekst van Knollenburg. Een voorstelling over de zoektocht van de Indische Milan naar het pijnlijke verhaal van zijn altijd zwijgende opa Aya. Over de complexe relatie tussen deze Milan en zijn moeder Mira die haar vader Aya nooit naar zijn kampverleden en zíjn spoorloos verdwenen Indonesische moeder had gevraagd. De voorstelling was een tastende zoektocht naar een veel te vage, ongrijpbare geschiedenis. Het resultaat: niet minder dan een klein wonder. De tekst wemelde van de precieze zinnetjes die de vele Indo’s in de zaal direct in het hart raakten.

milan 
waarom heb je hem nooit gevraagd naar een stamboom?

mira 
dat heb ik wel, hij gaf alleen wat losse namen

milan 
losse namen? welke namen?

mira 
ik heb het niet opgeschreven

milan 
hoezo heb je niets opgeschreven?

mira 
ik weet het niet

elke vraag die je stelt heeft hetzelfde antwoord, milan
ik weet het niet


Het was alsof ik mijn moeder hoorde spreken...

We weten nog veel te weinig van wat er in de Nederlandse kolonies is gebeurd. Hoe het dagelijks leven eruitzag, hoe pioniersdrang en avonturisme leidden tot uitbuiting en onderdrukking, hoe segregatie, oorlog en vlucht zwarte gaten in hele stambomen sloegen. We zijn nog maar net begonnen de eerlijke verhalen daarover te vertellen. De voorstelling toonde wat theater kan doen: woorden geven aan een niet-geformuleerde geschiedenis. Geen wetenschappelijke maar poëtische woorden. Geen feitelijk, chronologisch verhaal maar een poëtische vertelling vol associaties, grapjes, kleine verwijzingen, gedrag, schijnbare stereotyperingen (Nu moet je echt iets eten! / Ja, ma!). Via de verbeelding werd een vergeten geschiedenis tot leven gewekt. En kregen zelfs de Indonesische voorouders een stem; alsof op toneel de doden werden opgeroepen. En in een ademtocht, kreeg hun geschiedenis heel even Betekenis. Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven. In die ene scène, met die paar zinnen, dat specifieke licht, die flarden muziek, met die perfecte intonatie kreeg de historische mist eventjes vorm – en was Betekenis daar. Catharsis! Een magisch moment, waarin ik even het lot van de Indo helemaal snapte. Alsof ik ‘t kon vastpakken. En alsof ik ook mijn buurvrouw kon vastpakken, want, ik wist zeker, al die mensen in die zaal deelden die ontroering. Heel eventjes waren we op die dinsdagmiddag in de Koninklijke Schouwburg één hoofd, één lichaam dat intens bezwangerd was door een poëtische waarheid.  

Hoe vaak raak je door het jaar niet kwijt waarom je ‘t allemaal doet. We hollen van productie naar productie, van tekort naar tekort, van relletje naar relletje, van sterrensucces naar sterrensucces. Maar bij mijn eerste voorstelling na de zomer ervoer ik ineens weer waarom ik dit verslavende vak al 30 jaar uitoefen. Maar ‘t was meer dan dat: hier vond een verstomde stem haar woorden, kreeg een niet gehoord verhaal eindelijk ruimte. En was er een gemeenschap samen die zich erkend voelde door dat verhaal. Of: die zich dankzij dat verhaal eindelijk gemeenschap kon voelen. Heel eventjes maar, in die donkere zaal. Want na het applaus kwamen de beschouwingen weer, de interpretaties. En ontploft zo’n gemeenschap middenin in je gezicht. En lijkt je catharsisch inzicht een sentimentele platitude.

Maar toen ik dus twee dagen later op de fiets dat nummer van Nusantara Beat hoorde, zette de catharsis zich in volle hevigheid door. Weer was ik getuige van een zoektocht naar die paradoxale geschiedenis. Weer slaagden jonge Indo’s erin de verstomde stemmen opnieuw te doen klinken. In opwindende kunst die veel spannender was dan de doorgaans brave Nederlands-Indische kunst van de afgelopen decennia. Pas op: hier spreekt mijn moeder via mij en ik laat haar even aan het woord: dat gedoe met Tante Lien met die rare accentjes, dat kinderlijke, dat quasi-onschuldige, dat eeuwig nostalgische, over die verwende types die verlangen naar de tijd dat ze nog baboes hadden. Mijn moeder – een groot kunstliefhebber – had ook staan swingen op Nusantara Beat. Dit waren muzikanten die weliswaar gebruikmaakten van geschiedenis (sterker: een Balinees wijsje schaamteloos toe-eigenden) maar deze subliem vermengden met de klanken van Indonesische pop uit de jaren ’70 (nog een ongegeneerde toe-eigening) en een totaal nieuw geluid smeedden voor de 21e eeuw. Muziek voor super-diverse, Aziatische, apocalyptische tijden.

Nieuwe verhalen vertellen met verloren gewaande stemmen. In zijn boek ‘The Nutmeg’s Curse’ betoogt de Amerikaans-Indiase schrijver Amitav Ghosh dat dat precies de taak van kunst is in deze tijd van planetaire crisis: een stem geven aan al die mensen, dieren, planten, gronden en geesten die door het kapitalistisch-koloniale project in de afgelopen eeuwen monddood zijn gemaakt en tot grondstof zijn gereduceerd. In zijn boek verbindt hij op sublieme wijze het identiteitsdebat met de klimaatcrisis en de belangrijke rol die kunst kan spelen. Hoe in de kunst te reageren op de dreigende ondergang van de wereld? Wat Ghosh betreft niet met nog meer debat, sciencefiction of dystopische toekomstvisioenen. Onze klimaatcrisis is al decennia, zo niet al eeuwen bezig en heeft talloze levens en landschappen al ernstig ontwricht. Vertel de verhalen van de boerenfamilies die hun land zien verdrogen, betoogt Ghosh, of van klimaatvluchtelingen uit het Midden-Oosten. De verhalen van de Sami in Lapland of van de inwoners van het zinkende eiland Tuvalu. Maar Ghosh trekt het breder: wordt ‘t niet ‘s tijd om ook de bomen een stem te geven? De vogels die steeds verder moeten vliegen? De stille krachten die zich roeren in tornado’s en vulkanen? Onze dode voorouders. Ghosh bedoelt dat niet ludiek: op zijn wereldwijde rooftocht reduceert het kapitalisme permanent alles en iedereen tot verhandelbaar product. En ontneemt ’t z’n rechten, z’n waarde, z’n stem. We moeten weer leren luisteren. Ook naar de dieren, planten, geesten, gronden. Er schuilt zoveel intelligentie in de wereld om ons heen, maar we zijn het luisteren verleerd.

It is essential now, as the prospect of planetary catastrophe comes even closer, that those nonhuman voices be restored to our stories. 

The fate of all humans, and all our relatives, depends on it.

Hier in de Kleine Komedie bij de opening van het Theaterfestival klinkt dat vooral best geinig: aha, De Vroedt kondigt aan dat ie voorstellingen gaat maken over vissen (Op Hoop van Zegen – vanuit vissenperspectief). Over  boomknuffelaars. Of, OMG, gaat die boomer De Stille Kracht van Couperus nog ‘s regisseren?! U zit er niet ver naast. Want op mijn reis naar Indonesië was ik inderdaad omringd door verstomde stemmen, monddood gemaakte subjecten. En werd ik gedwongen naar ze te luisteren.

Op een dag was er een bril. Die ik in Jakarta op straat vond. Naast een door de Nederlanders gebouwde kerk. De bril bracht me in gesprek met een vrouw. Die de dominee van die kerk bleek. Maar ze kwam van de Molukken, 3.000 kilometer verderop. En die dominee had een zus, die nog woonde op Ambon. Het eiland waar Abigael Jacoba Limba, mijn Molukse overgrootmoeder, 143 jaar geleden werd geboren. Midden in ons gesprek ging de dominee haar zus op Ambon Facetimen. En die stokoude vrouw kon mij precies vertellen uit welke wijk mijn overgrootmoeder kwam. Rumah Tiga, Ambon Kota. Zonder die bril op straat, dominee Elly de Bell en haar stokoude zus op Facetime had ik mijn familie op de Molukken nooit gevonden. Sterker: niet eens geweten dat die nog bestond. Ik ging naar Ambon en Buru en door toeval op toeval, geluk op geluk vond ik talloze familieleden terug. Binnen 72 uur had ik er dertig achterneven en -nichten bij.

Toeval? Geluk? Aan deze kant van de aarde kan ik ‘t niet anders dan zo zien, maar in Indonesië leek ‘t soms alsof mijn familie mij vond. Alsof eerst een mysterieuze bril, dan weer een bloem, de geur van kajapoetih-olie of een wel heel toevallige passant mij meevoerde op een zoektocht die ik niet stuurde, maar die mij leidde. Hoe graag ik mij ook wegwijs liet maken door mijn Lonely Planet en de boeken van m’n oudtante Beb Vuyk, in Indonesië leken soms andere krachten mijn gids te zijn. Doorgaans ben ik te nuchter voor dit soort dingen, maar hoe kon ik verklaren dat een boek van Beb Vuyk in mijn hotelkamer in rook leek te zijn opgegaan, precies op het eiland waar ze het 85 jaar geleden schreef? Waarom klonk in dat restaurant het onbekende liedje dat werd gedraaid bij mijn oma’s crematie, precies op het moment dat ik intens aan haar dacht? Waren dit de Stille Krachten die mijn familie honderd jaar geleden verjoegen van het eiland Buru? Zijn dit the non-human voices van Amitav Ghosh?

Of… maakte mijn brein overuren? En was dit het lot van de Indo, van de-mensen-van-gemengde-afkomst? Met je nuchtere half-Hollandse kop sta je ineens midden in de jungle. Je snapt de geluiden, de gezichten, de kampongstraatjes en de kolerezooi niet en dus laaf je je aan exotisme. En om je angst voor het vreemde te bezweren, noem je ’t allemaal maar ‘Oosterse mystiek’. Als ik me de afgelopen jaren ergens van bewust werd is het wel de ongemakkelijke tussenpositie die de Indo’s in de geschiedenis altijd hebben bekleed. In de kolonie en daarna, tijdens bezetting, revolutie, oorlog en vlucht. Altijd zaten zij als gemengdbloedigen ingeklemd tussen de Nederlandse bovenlaag en de Indonesische massa. Tussen spierwit en donkerbruin. Tussen ‘Verlichting’ en ‘Mystiek’. Van beide werelden even vervreemd. In Nederlandse ogen onbetrouwbare tussenmensen, in Indonesische ogen halve collaborateurs. Door beide groepen niet voor vol gezien. Soms uitgekotst, vaak genegeerd.

Misschien was dát wel wat ik op die donderdagochtend allemaal in dat liedje van Nusantara Beat dacht te horen. Of die dinsdagmiddag in de schouwburg had gevoeld. Paradoxale geschiedenissen, stamelende voorouders, niet-menselijke stemmen die dringend gehoord willen worden.

Het festival dat wij vandaag hier openen wemelt van de verstomde stemmen die opnieuw leren spreken. Ik hoorde ze bij ‘The Story of Travis’ van Theater Rotterdam. Bij ‘De Jaren’ van Eline Arbo. Bij ‘Ik zeg toch sorry’ van Raymi Sambo. Bij ‘Saman Amini’s integratieplan’. Bij ‘Queer Planet’ van Noël Fischer. Dát is De Staat van het Theater van 2023: theater als emancipatiemachine. Als tijd en ruimte voor geschiedenissen waar veel te weinig woorden aan zijn besteed. Een podium voor hoognodige erkenning. Voor het brouwen van gemeenschappen. Gemeenschappen die doorgaans als los zand aan elkaar hangen, een en al tegenstellingen zijn (Indo’s onder elkaar, ‘t is verschrikkelijk) maar door theater, door de live gebeurtenis en het samenzijn, even hun kinnesinne laten varen en samen kunnen verwijlen in hun lot, hun verbondenheid, hun bloedband desnoods.

En precies daar wordt ’t soms een beetje eng. Het is m’n moeder weer die spreekt. Als een echte naoorlogse 20e-eeuwer had mijn moeder nogal een afkeer van groepen. Van de Indische gemeenschap hield zij zich verre. Vréselijk, dat slome Indische gedoe! Op de boot van Indonesië naar Nederland sneed zij alle banden met haar geboorteland door. Haar hele verdere leven stond in het kader van een streven nog Nederlandser dan de Nederlanders te zijn. Wat voor haar betekende: een modern, rationeel individu dat zich heeft losgemaakt van benauwende groepsverbanden of tradities. En zeker tot de eeuwwisseling wás dit ook de dominante maatschappelijke ideologie, óók in de kunsten. Hoezo familiebanden, tradities, voorouders en gemeenschapsvorming? Het ging over bevrijding! Autonomie! Gemeenschappen zouden uiteindelijk altijd tot Auschwitz leiden. En dus was, zeker in de kunsten, elk groepsgevoel hoogst verdacht, elke traditie taboe. Mijn moeder zou hebben staan dansen op Nusantara Beat, maar flink de kriebels hebben gekregen van al die identiteitsvoorstellingen van nu. Zoals ze in haar eigen voorstelling zei: ik weiger me te laten vastpinnen door die identiteitsmaffia van tegenwoordig! Zij was niet ‘Indisch’. Nee, zij was West Side Story en Nat King Cole. Carson McCullers en Dylan Thomas. Het Rotterdams Filmfestival en de boekenbijlage van NRC.

Ik moest mijn moeder een beetje gelijk geven toen ik in diezelfde week dat ik ‘Archipelago’ zag en Nasantara Beat ontdekte op social media door mijn ‘eigen gemeenschap’ door het slijk werd gehaald. Die dinsdagavond was ik bij een televisieprogramma op NPO1 te gast, voorafgaand aan de officiële herdenking bij het Indië-monument in Den Haag. Op prime time had ik de Nederlandse militair Raymond Westerling een oorlogsmisdadiger genoemd. En Femke Halsema gelijk gegeven weg te blijven bij de extreemrechtse Indië-herdenking op De Dam waar aan deze Westerling eer werd betoond. Dat was vloeken in de Indische kerk!

"Een dolksteek voor de Indische gemeenschap!"

"Deze adhd nono heeft geen idee waar hij over spreekt!!! Het lijkt wel de spreekpop van Wibi Soerjadi"

"Toen ik hem hoorde praten, kwam bij mij een ontzettende agressie naar boven. Misselijk werd ik van dit interview. Kom ik hem ooit tegen dan weet ik nog niet wat ik doe. (6 likes)"

Voor veel Indo’s is Raymond Westerling nog altijd een held, die de Indo’s tijdens de onafhankelijkheidsoorlog zou hebben beschermd tegen revolutionaire Indonesiërs. Een grote mythe. Westerling was een sadist die nietsontziende methodes toepaste. Maar als je je decennia niet gezien en gehoord voelt, zelfs vernederd, dan grijp je kennelijk naar het allerergste om aandacht te krijgen en je tegenstander te raken. Zoals de witte onderklasse in Amerika Trump stemt, zo omarmen ouwe, rechtse Indo’s Westerling om de overheid, die amper oog heeft voor hun pijn en belangen, op de kast te jagen.

Dat is meteen een belangrijke vraag bij al die hoognodige gemeenschapsverhalen die we nu vertellen. Zijn ze ook in staat de specifieke gemeenschap te bekritiseren? Of mag die gemeenschap alleen worden gevierd? Een keertje niet worden geproblematiseerd? Mag alleen de strijd met de vijandige buitenwereld worden getoond? Of komt er bijvoorbeeld ook een keer een Indische voorstelling die de Indo niet alleen als slachtoffer van de geschiedenis toont maar ook als collaborateur? Als hypocriete ontkenner van zijn eigen inheemse afkomst? Ik heb ‘t over Indo’s maar kan ‘t net zo goed hebben over al die andere groepen. Nazaten van tot-slaaf-gemaakten, queers, Koerden, me-too-slachtoffers, moslims, Duindorpers, Limburgers, Twentenaren. Is er naast terechte aandacht voor hun slachtofferschap straks ook ruimte voor pijnlijke paradoxen, de vuile was?

Verstomde stemmen woorden geven betekent niet alleen bejubelen en eerbied tonen, maar ook ambivalenties benoemen.

De menselijke ervaring is nooit eenduidig. We zijn helden en lafbekken tegelijkertijd, we zijn slachtoffers en daders op hetzelfde moment, vrijheidsstrijders en collaborateurs ineen. Een mens ís niet zijn identiteit, een mens is gelukkig zoveel meer. Is dat gegeven niet net zo goed verstomd in deze eenduidige tijden? We zien elkaar te makkelijk alleen nog maar als Beeld, als Vertegenwoordiger van een Idee. En veel te weinig als een ongrijpbaar individu met talloze tegenstellingen. Ik moest eraan denken, bij de mini-rel op Theaterkrant over deze Staat van het Theater. Bepaalde reaguurders konden mij alleen nog maar zien als Vertegenwoordiger van Het Establishment. Als Gezant van De Oppermachtige BIS. Nieuwe stemmen, please! 

Da’s het risico van het denken in groepen, identiteiten. Ze zijn soms heel benauwend voor diegenen die erin zitten. Vaak uitsluitend voor wie erbuiten staan. Reducerend voor haast iedereen. Na de posts op de Indische Facebookgroepen wilde ik zo gauw mogelijk die bekrompen Indische gemeenschap weer ontvluchten. M’n moeder zou trots op me zijn.

En nog een vraag: creëert het belangrijke streven naar inclusiviteit niet een nieuwe vorm van exclusiviteit? De ene avond bedienen we Indo’s, de andere avond doven- en slechthorenden, de derde avond Groningse gasslachtoffers. Iedere groep z’n eigen verhaal, op z’n eigen moment, en niemand die eraan mag komen. Zijn er in deze tijd nog wel universele verhalen te vertellen? Natuurlijk is dat een enigszins besmet concept. Tot voor kort waren universele verhalen vooral witte, mannelijke verhalen. Die valse claim op universalisme is gelukkig ontmaskerd en eindelijk is er ruimte voor gemarginaliseerde perspectieven. Maar als elk perspectief zijn eigen avond krijgt, leidt dit dan niet tot versplintering, bubbel-waarheden, segregatie?

Wat mij betreft is dat de uitdaging is voor de komende jaren: verdrukte perspectieven ruimte bieden maar óók incorporeren in grotere vertellingen over en voor de hele samenleving. Omdat een gezonde samenleving nou eenmaal niet zonder verbindende verhalen kan. Zonder te vervallen in de louter witte blik of zoetsappig Benneton-theater. Verhalen creëren waarin al die nieuwe sprekers worden gevierd, maar ook intern en met elkaar mogen clashen. Waarin die zienswijzen zich niet veilig terugtrekken in hun eigen biotoop maar continu elkaar opzoeken, aftasten, het contact aangaan.

Én: waarin zij niet alleen strijden voor hun gender, geloof of kleur maar vooral ook Het Systeem bevragen waarvan wij, met z’n allen, deel uitmaken. Laten we ‘t op toneel iets vaker hebben over sociale ongelijkheid. Over klasse. Over eroderende instituties en manipulatieve multinationals. Over Big Tech, Big Pharma, Big Agro. Want, zoals Romana in ‘Tijd zal ons leren’ zei:

We moeten het kapitalisme repareren. (…) Het kapitalisme is the dark force. Dát is de duivelse praktijk. Dát is de voodoo die we moeten vrezen.

Die donderdagochtend kwam ik veel te laat aan bij de repetities voor ‘Disgraced’, de voorstelling die ik met Saman Amini maak, een stuk van de Amerikaans-Pakistaanse schrijver Ayad Akthar. Een voorstelling waarin een afvallige moslim, zijn woke witte vrouw, haar joodse curator en zíjn zwarte echtgenoot met elkaar het strijdperk betreden. Waarin Aktar flink de vuile was buiten hangt, wat ‘m niet in dank is afgenomen. De acteurs vonden het niet erg dat ik te laat was. Vooral niet toen ik vertelde dat een liedje van een band mij zodanig inspireerde dat ik besloot om voortaan alles anders te gaan doen.

Het liedje bood mij een glimp van de opwindende kunst die ons nog te wachten staat. Kunst die over continenten raast, tijdszones splijt, orkanen, walvissen en voorouders doet spreken. Kunst die de wanorde van de wereld beweent, maar niet ophoudt die chaos op sublieme wijze steeds weer te bezweren.